Tenslotte Tenslotte
Tenslotte
“Er gebeurt meestal minder dan je gehoopt had, maar er gebeurt meestal meer dan je gedacht had”. Zo heb ik het effect van de dienst van voorbede en handoplegging ter genezing en toerusting horen omschrijven. En dit geldt niet alleen voor de gebeden daar, maar natuurlijk evenzeer voor die van de zondagmorgen in de kerk en voor die van thuis door de week. En het geldt ook niet alleen voor genezing en toerusting, zelfs niet als dat in de breedste zin van voor lichaam ziel en geest, voor kerk en voor wereld wordt genomen, maar het geldt ook voor die zaken die ons begrip en vermogen te boven gaan: vrede; honger, ramp, vluchtelingen, etc. Maar het geldt ook voor onze eigen grote en minder grote problemen van huis, tuin, keuken en gemeente. De kwetsbaarheid van het gebed is dat wij God niet kunnen manipuleren, niet chanteren, niet dwingen te doen of te laten wat wij zo graag zouden willen. Maar de kracht van het gebed is dat wij het tot God richten en dat wij daardoor en daarmee rechtstreeks in door niets en niemand te verhinderen contact komen en staan met God. Wij hebben niet te maken met een ambtelijke of maatschappelijke instantie, maar met God zelf. En dat dan ook nog eens – wonder boven wonder – met God, die onze vader in de hemel is. Wij hebben tegelijk te maken met de Allerhoogste én met de Allernabijste (geen bestaand woord, maar wel een goed neologisme). Toch kan er een soort vermoeidheid in ons gebedsleven insluipen. Bijvoorbeeld, omdat de gehoopte verhoringen uitblijven, of omdat het gebed voor iets of iemand zich jarenlang kan voortslepen en er maar geen verandering, noch in het gebed noch in de situatie lijkt te komen. Of omdat het zonder gebed ook allemaal wel goed lijkt te verlopen. Gelukkig worden we wel geholpen door de meer geïnstitutionaliseerde momenten: het eten bijvoorbeeld of de tijd voor het slapen gaan. De eredienst  en - in onze gemeente – de gebedskalender. Zelfs is er wellicht nog het branden van een kaarsje als een gebed-zonder-woorden. En vanuit het negatieve worden wij er soms toe gedrongen door de nood (ziekte, onzekerheid, verdriet). “Is dat nu wel eerlijk?” werd ooit gevraagd, “alleen en pas naar God toe gaan, als je het moeilijk hebt?” Nou, het is natuurlijk niet zoals het hoort, maar God, die van Zichzelf zegt: “Ik de HEER ben uw Heelmeester” wil nu juist dat een mens in nood Hem (op)zoekt. Wie het als het hem of haar goed gaat nalaat is wellicht ondankbaar en onzorgvuldig, wie het ook in zijn of haar nood nalaat is onverstandig en blijkbaar onbekend met de goedheid Gods. De kerken blijven wereldwijd en tijdbreed bidden om de komst van Zijn rijk, om ons dagelijks brood, om het weten van en leven uit  de vergeving van onze zonde, om de verlossing van de boze. Is er veel veranderd sinds onze Heer dit gebed voor het eerst voor ons bad en formuleerde? Op heel veel fronten wel natuurlijk: maatschappelijk, religieus, sociaal, maar in de kern niet. Het gaat immers nog steeds om God en ons, God en Zijn Rijk en om onze plaats daarin. Het is goed om te bedenken, dat zelfs als onze gebeden formuliergebeden zijn geworden en gewoonte- en gelegenheidsgebeden, dat alleen aan onze kant geldt. Zodra wij God biddend aanspreken is er van hem uit de volledige Vaderlijke aandacht en betrokkenheid. “Laten wij buigen voor God”, met die woorden leiden wij vaak het gebed in de gemeente in. Dat buigen is niet zozeer een knielen (kan natuurlijk ook, of zitten of staan), maar het is een naar God toe buigen van ons hoofd, zoals wij dat kunnen doen naar iemand die naast ons met ons spreekt en naar ons luistert. Ons gebed in de eredienst heeft daarmee naast het gemeenschapselement ook het intieme dat een gebed thuis kan hebben.
Daarom, als altijd: Tot zondag. Ds. L.C.P. Deventer
 
terug